Broodschrijvers

Mijn moeder gaf me gisteren een artikel uit de krant mee, netjes uitgeknipt, aan elkaar geniet en opgevouwen zat het in een papieren zakje, bij de boterhammen die zij en mijn vader niet opgekregen hadden op hun busreis. Niet voor ons opgespaard, maar voor onze kippen, het brood, en ‘dat artikel moet je lezen, kindje, zo mooi!’. Het ging om de speech van Bart Moeyaert die dit jaar de ‘Nobelprijs’ voor kinder- en jeugdliteratuur won. Ik ben nog altijd dat gehoorzame meisje, vooral als het over een opdracht als deze gaat, dus na een vermoeiende ochtendkrant waarin knappe koppen de verkiezingsuitslag pogen te verklaren door afleidingsmanoeuvres als het confederalisme aan de kaak te stellen begon ik te lezen wat onze bloedeigen godfather van de kinder- en jeugdboeken schreef. En dat was nogal wat.

‘Ik overdrijf niet als ik zeg dat we in een tijd leven waarin media ons van een naam voorzien. Als je niet in de media komt, wordt je naam niet genoemd. Als je naam niet wordt genoemd, lijk je niet te bestaan.’
‘Voor kranten en tijdschriften zijn kinderen en jongeren leuk om mee uit te pakken in de kerstperiode of als de zomer begint. Dan kun je er een pagina leesvoer uit schudden, want ouders zijn altijd blij met de Tien Leukste Zomerboekentips Voor Hun Kind, en ze weten graag hoe ze de kids zoet kunnen houden als het regent of sneeuwt.’
‘Daar in het spotlicht van de televisiestudio hoorde ik mezelf zeggen dat ik al zo lang een manier zoek om duidelijk te maken hoe belangrijk taal voor ons is en hoe bepalend kinder- en jeugdliteratuur is voor ons hele bestaan. En of de kinder- en jeugdliteratuur bijgevolg niet meer ruimte verdiende.’

We hebben Bart Moeyaert nodig, niet alleen omwille van zijn boeken, maar omdat hij het ook heeft over wat hij ‘onze soort’ noemt: de kinder- en jeugdboekenschrijvers, dat uitstervende volkje. Natuurlijk zijn we met uitsterven bedreigd. Collega-auteurs vragen zich af waar ze mee bezig zijn, en ik met hen. Het vraagt nogal wat vuur om toch halsstarrig door te gaan, zo heet wil je het misschien niet, elke keer opnieuw. Je kunt je boeken nog schrijven in een aangehouden vlaag van zinsverbijstering, maar hoe gezond is dat voor de mensen rondom je? En hoe ontnuchterend om bij het tot zinnen komen telkens te merken dat je eigenlijk niet bestaat – want niet genoemd wordt? Het zijn vragen die de besten onder ons bezighouden.

Hoe hij over zijn ouders schrijft, raakt mij echter nog het meest van allemaal. Ik heb mijn ouders nog, ze zijn 83 en 86, oorlogskinderen dus die het vooral financieel goed willen hebben – en toch hebben ze me altijd gesteund. Omdat ze voelden dat er een noodzaak was, misschien? Of gewoon, zoals de moeder van Bart Moeyaert zei: ‘”Als we alles zouden kennen, dan waren we slim.”‘ Ik kan er zelf ook al van meespreken, als moeder dan. Als je bij je kind voelt dat het ergens gelukkiger van wordt, ben je bereid je brood af te staan – ook al is het voor de kippen.

 

De volledige speech van Bart Moeyaert lees je hier. En op zijn site vind je nog heel veel moois, ook over de uitreiking in Zweden.

 

 

Plaats een reactie