

In de lagere school leerden we breien. Ik in mijn nopjes, want breien had ik thuis al geleerd, net als lezen en schrijven. Maar nee, de juf zei dat ik het niet goed deed, schrijven mochten die paar afwijkelingen nog net met de linkerhand maar breien zouden we met de hele klas op dezelfde manier doen. Ik bakte er niets van. Ik huilde van onmacht: thuis kan ik het wel! Maar dat vermurwde de juf niet, ik had de regels te volgen en mijn linkse gedoe voor thuis te houden. Mijn moeder keek naar mijn breiwerk, trok het hele boeltje af en breide razendsnel een nieuwe – perfecte – proeflap, zo eentje waar de juf nooit van kon geloven dat ik het tegenhandig gebreid had. De rest is verdwenen in de losse draden van mijn herinnering, en maar goed ook, want het was dezelfde juf die voor de hele klas zei dat ik dikke billen had – dat weet ik wel nog.
Toch gaf ik het breien niet op, het leverde instant resultaat op, mooi was bijzaak. Nu nog laat ik me soms verleiden tot een sjaal in de rijstpapsteek door een paar zachte bollen wol, ik krijg op dit eigenste moment enorm veel zin in één rechts, één averechts, alsook in rijstpap. Mijn moeder kocht wol in strengen die eerst nog tot bol moesten worden gerold, waarvoor iemand van het gezin als wolpaal tegenover haar moest gaan zitten. Als ik met geheven armen op het zelfgeknoopte hoogpolige tapijt voor de opperbreigodin zat en de bol langzaam groter zag worden, verdween mijn tegenzin mee met de draad rond beide handen. Zij rolde daadkrachtig en ik bewoog mijn armen op haar ritme op en neer. Tot de draad op was, en ik in blinde aanbidding het nieuwe object aanschouwde dat aan onze woonkamer was verschenen.
Af en toe moest er ook een breiwerk worden uitgetrokken, voornamelijk als mijn zus of ik aan het wildbreien waren geslagen. Dan legde mijn moeder het telpatroon voor de jacquardtrui op haar pennen even aan de kant en gaf ze ons haar bindende advies: uittrekken en herbeginnen. De steken losten op voor onze ogen, je kreeg het gebrei in omgekeerde modus, de magie van de vernietiging – jaren later bouwden onze kinderen uren aan een zandkasteel enkel en alleen om het in drie tellen te kunnen kapotstampen. Toch bleef de brei altijd in de draad zitten, helemaal recht kreeg je die draad nooit meer, alsof het breiwerk nog een futiele wraak zocht voor zijn ontbinding.
Die magie van de vernietiging werkt helaas niet als het over tekst gaat. Er valt niets te wissen, namelijk, wat ooit op papier belandde, blijft leven, of de woorden er nu staan of niet. Schrijven is schrappen, ja, en om te kunnen schrappen moet er eerst worden geschreven – je eindigt ergens tussen de twee, maar met het bijna fysieke genot van een breiwerk uittrekken heeft het nooit iets vandoen. Schrijvers zoeken elders maar hun pleziertje. In iets zonder draden, bij voorkeur, op straffe van langdradigheid.